NeerlandiNet - Neerlandistiek in Suid-AfrikaArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Opiniestukke /
Essays
Onderhoude /
Interviews
Rubrieke /
Columns
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Slypskole /
Workshops
Spesiale projekte /
Special projects
Opvoedkunde /
Education
Kos en Wyn /
Food and Wine
Artikels /
Features
Visueel /
Visual
Expatliteratuur /
Expat literature
Reis /
Travel
Geestelike literatuur /
Religious literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Gayliteratuur /
Gay literature
Hygliteratuur /
Erotic literature
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Die Nederlandse Taalunie

“Ik hou van mij, ik hou niet van mij.” Het festival Winternachten als maatschappelijke barometer.

Alfred Schaffer


Jij hebt niet méér moeite van me te houden
dan heel de wereld.

Tonnus Oosterhoff, “Bezoek aan een gelegenheid”


I

In de NRC van 26 januari geeft een aantal “Europese schrijvers” kort commentaar op de uitspraak van de Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld. Duitsland en Frankrijk hebben bedenkingen bij de eventuele oorlog in Irak, en willen dat de Verenigde Naties betrokken moeten worden, mocht het zover komen. Verder zijn beide landen pertinent tegen ingrijpen in Irak. Rumsfeld is niet erg onder de indruk. Frankrijk en Duitsland zijn versleten grootmachten die symbool staan voor het Oude Europa. Het zwaartepunt van het nieuwe Europa ligt in het Oosten, met kleinere, nieuwe lidstaten, die het op den duur voor het zeggen zullen hebben. Aldus Rumsfeld.

In zijn reactie sluit de bekende Nederlandse schrijver Geert Mak af met de volgende alinea:

“Het gaat dus niet om het oude en het nieuwe Europa, het gaat om het ontstaan van een driedeling: de nieuwkomers in het oosten, de rijke westkant, en een Atlantisch gedeelte, dat steeds verder wegdrijft van het continent. En het gaat om de privatisering van de wereldmacht, een levensgevaarlijk proces waarin de fundamentalist Osama bin Laden en de oliebaron Donald Rumsfeld gelijk optrekken, en dat alleen via een strakke internationale rechtsorde ingetoomd kan worden.

De vraag blijft: waarvoor kiest het enkel nog in zichzelf pratende Nederland?”

Impliciet is het wereldbeeld van Mak bepaald door Europa als constant gegeven, als het centrum van macht en denken. De nieuwe driedeling zal de oude kern splitsen. Niet Europa blijft achter bij de ontwikkelingen elders in de wereld, nee, de rest “drijft weg”. Het Afrikaanse continent speelt geen enkele rol in de verschuiving van de machtsverhouding.

Daarnaast is de slotvraag van Mak tekenend voor het nieuwe zelfbewustzijn dat in Nederland de kop op steekt. Nederland, het land met de rijke geschiedenis, het land dat zich laat voorstaan op z’n tolerantie, zijn vrije handelsgeest, zijn pragmatische houding ten opzichte van de buitenwereld, is een in zichzelf gekeerde, kleine buitenstaander geworden in het nieuwe Europa. Nederland doet niet meer mee, en laat zich met andere kleine landen meesleuren in de toenemende grootschaligheid - dat wil zeggen: anonimiteit.

Het nieuwe zelfbewustzijn is waarschijnlijk ontstaan na de aanslagen in New York, en tot volle wasdom gekomen in de tijd dat de politicus Pim Fortuyn door het land trok en Nederlanders met zijn populistische aanpak duidelijk maakte dat er heel wat schortte aan dat prachtige en soepel lopende polderlandje.

Op straat, in tijdschriften en in kranten, zijn sinds die tijd de discussies over de koers van Nederland toegenomen, en vooral scherper geworden. De grote toestroom van Marokkanen, Turken, Surinamers en Antillianen, stelt Nederland plotseling voor een probleem. Er is geen intergratie; groepen bestaan, vooral in de grote steden, los van elkaar; er is geen wederzijds begrip, met de “allochtone” bevolking neemt de veiligheid op straat af, de criminaliteit toe. Buitenlanders zijn de schuldigen, plotseling, en vaak ook nog spreken zij gebrekkig Nederlands, of zelfs helemaal geen. Vroeger werd dit toegestaan. Nederland was immers tolerant, het grote “toverwoord”, verschillende gebruiken en on-Nederlandse gewoontes en tradities werden zelfs omhelsd, om de Nederlandse ruimdenkendheid te onderstrepen.

Die tijden lijken voorbij in het Nederland van nu. De verkiezingen zijn net achter de rug en in de eraan voorafgaande dagen ging het over aanpassen aan de Nederlandse gebruiken, de Nederlandse normen en waarden. Zo leerden de Nederlanders in de aanloop naar de verkiezingen zelfs een nieuw woord: de “niqaab”, de gezichtssluier die alleen een streepje voor de ogen openlaat. Mag een Marokkaanse in de schoolbanken zitten met zo’n gezichtssluier, mag een Marokkaanse zelf lesgeven op een Nederlandse school met een sluier waarbij alleen de ogen zichtbaar zijn? De meningen lopen uiteen, maar in het nieuwe Nederland wordt niet meer gedaan alsof het allemaal maar kan, en dat is in zekere zin in elk geval minder hypocriet. Mensen van niet-Westerse landen worden al lang niet meer met open armen ontvangen, daar zijn de lange wachttijden en de onbeschofte behandeling bij de Vreemdelingenpolitie bewijzen van. Maar tegenwoordig moet zelfs strijd worden geleverd om een zekere authenticiteit te behouden.

Buitenlanders moeten inburgeren, de Nederlandse taal leren, de normen en waarden begrijpen en liefst overnemen. De onderhuidse angst voor het onbekende en het vreemde, dat in Nederland al langer sluimerde maar nu mag worden geuit, zorgt voor toestanden die voorheen onbekend waren. Het woord “integratie” heeft een geheel nieuwe lading gekregen. Het staat niet langer enkel en alleen voor “over en weer met elkaar kennismaken”, het betekent nu vooral “transformeren”, de achtergrond afschudden waar die een belemmering vormt voor de nieuwe gastheer, Nederland.

Maar waaraan moet men zich aanpassen? Wat is Nederland? Volgens Geert Mak heeft Nederland alleen nog oog voor zichzelf en de eigen kleine problemen, maar dat is geen kenmerk waar een buitenlander iets aan heeft. Een klein land moet zijn plaats bevechten, en ook zijn identiteit. Dit lokt een zelfreflexieve houding uit die snel neigt naar solipsisme en narcisme. Er is in de Nederlandse kranten ruim aandacht voor het buitenland, maar de buitenwereld wordt niet op haar eigen merites beoordeeld, maar steeds langs de lat gelegd van het Nederlandse wereldbeeld.

Zo blijft Nederland vooral bezig met zichzelf, daar heeft Mak gelijk in. Tijdens de afgelopen verkiezingscampagne ging het over zeer veel onderwerpen: over de Nederlandse normen en waarden die verwaarloosd worden, over de toenemende criminaliteit, de toenemende onveiligheid, over de kloof tussen allochtonen en autochtonen. Maar zelden ging het over de positie van Nederland binnen Europa, over de Nederlandse houding ten opzichte van het Amerikaans/Irakees conflict, over de ontwikkelingshulp in Afrika. Voor Nederland ligt het buitenland momenteel héél ver weg.

Het literaire en muzikale festival Winternachten maakte onlangs in Den Haag gretig gebruik van de discussies die momenteel gevoerd worden. Deze aflevering was symptomatisch voor de huidige inkapseling van veel Nederlanders. Het centrale thema: Beeld van Nederland. Hoe denken Nederlanders over Nederland, en vooral, hoe denken niet-Nederlanders over Zuid-Afrika? Een van de gasten op het festival, Etienne van Heerden, formuleert het in een interview in de Haagsche Courant als volgt, naar aanleiding van een (fictief?) stadje in Zuid-Afrika:

“Het is een geïsoleerd stadje. De mensen zijn er aardig en intelligent. Op een bepaalde manier zijn ze ook zelfbewust, niet in de zin van zelfingenomen, maar zich bewust van wie ze zijn en van hun geschiedenis. Ze leven heel erg met zichzelf in die zin. Als er in dat stadje buitenlanders verschijnen, stappen zij er met grote gretigheid op af. En de eerste vraag die zo’n vreemdeling dan krijgt voorgelegd, is steevast: ‘Wat vindt u van ons?’ Jullie hebben dat ook. Zolang ik in Nederland kom, wordt mij die vraag gesteld. Dat is altijd al zo geweest, dus ook voor 11 september en de crisis in jullie politiek.”

Nederland heeft de hulp van niet-Nederlanders, of van mensen die ook een andere achtergrond meebrengen dan enkel de Nederlandse, hard nodig om te bepalen wat Nederland is. Met de gretigheid, die Van Heerden in het niet nader genoemde stadje signaleert, valt het tegenwoordig in Nederland wel mee. Zie de discussie over de hoofddoekjes, zie het probleem rond de inburgering en de taalproblematiek.

Een keur van gasten was in Den Haag aanwezig om nader te bepalen wat Nederland is en hoe het zou moeten functioneren. Helaas moesten Achmat Dangor en Antjie Krog afzeggen, maar er waren schrijvers en dichters genoeg om toch tot een inzicht te komen.

Het verschil met Kaapstad, waar Winternachten voor het eerst gehouden werd in 2002, liet zich makkelijk aanzien. Het festival in Kaapstad was niet alleen aanzienlijk kleiner, het oorspronkelijke festival in Den Haag bood meer ruimte tot discussies en forums. Van vrijdag tot en met zaterdag boog een keur van gasten zich over het beeld van Nederland, of het niet bestaande beeld van Nederland. Nederlandse schrijvers als Leon de Winter, Herman Franke, de al genoemde Geert Mak, Kees van Kooten en Herman Koch. En dan schrijvers uit de groep die snel uitdijt in Nederland, schrijvers die in het Nederlands schrijven, maar een achtergrond hebben die niet alleen, of zelfs helemaal niet Nederlands is: Henk van Woerden, Abdelkader Benali, Kader Abdollah, Yasmine Allas en Fouad Laroui. En dan enkele gasten uit het buitenland die niet direct een band hebben met de Nederlandse identiteit. Maar deze categorie gasten was klein: Achmat Dangor viel af, en verder werden de Libanese schrijfster, uitgeefster en beeldend kunstenaar Mai Ghoussoub, en de jonge “up coming man” van de Zuid-Afrikaanse letteren Sello Duiker verwelkomd.

Net als vorig jaar deed Winternachten ook Zuid-Afrika weer aan. Het werkte in Durban samen met het Time of the Writer Festival en in Kaapstad werkte het onder de naam Trade Winds/ Passaatwinde. In de Kaapse editie waren schrijvers als EKM Dido, Peter Snyders, Joan Hambidge, Etienne van Heerden, Daniël Hugo en Elias Nel van de partij, en uit Nederland Arthur Japin, Anil Ramdas, Henk van Woerden en Ellen Ombre.

In deze roerige tijden, waarin Nederland zich ook nog eens voornamelijk met zichzelf bezighoudt (nog niet genoemd: kabinetsformatie, de crisis in het koningshuis), is het interessant om eens te kijken hoe, en óf de Winternacht edities in Den Haag en bijvoorbeeld Kaapstad, van elkaar verschillen. Biedt een festival in het buitenland de frisse inspiratie die de Nederlandse editie mist? Is een festival in het buitenland te vergelijken met het zeer groots opgezette en strak georganiseerde festijn in Nederland?


II

De Haagse editie werd officieel geopend op 17 januari, een vrijdagmiddag. Toch zat de zaal met zo’n 500 man goed vol. De discussie “Nieuwe Beeldenstorm. Culturele identiteit in internationaal perspectief” gaf de aanzet tot het festival. De discussie ging over het imago en het (achterhaalde?) zelfbeeld van Nederland. Eerder had de Libanese schrijfster, uitgeefster en beeldend kunstenaar Mai Ghoussoub het festival officieel geopend. De achtergrond en identiteit van de moderne mens raken al hoe meer versnipperd, aldus Ghoussoub. “Background” betekent overigens iets anders dan “roots”, zo betoogde zij ook nog.

Het beeld van Nederlanders, volgens Ghoussoub, is nog steeds: tolerant, inventief, multicultureel en, ja, een tikkeltje arrogant. In hoeverre dit beeld nog overeind blijft staan in deze tijden van dreigende werkelijkheden en gepolariseerde tegenstellingen, daarover moet opnieuw gesproken worden.

Ellen Ombre is een voorbeeld van de versnipperde identiteit. Tot lang is Suriname, met zijn geheel eigen cultuur en tradities, meegesleept door het opgelegde patriottisme van de koloniale machthebbers. Dus ook zij, als zwarte vrouw, moest mee met de Nederlandse leuze “Van vreemde smetten vrij”. In Den Haag verzocht Ombre de propvolle zaal op te staan, om met haar het bekende “Waar de blanke top der duinen” aan te heffen. Er werd, wat lacherig, nog stevig meegezongen: een betere illustratie van de nieuwe Nederlander, en de nieuwe context van Nederland is niet mogelijk.

Deze openingsdiscussie zette de toon voor de dagen in Den Haag. Van over de hele wereld kwamen de gastschrijvers aangevlogen, van allerlei kleur en van allerlei pluimage, maar steeds was de kern dat kleine landje, dat vlakke land dat zich meer met zichzelf lijkt te bemoeien dan ooit.

Het moet voor Nederlanders moeilijk te verteren zijn, maar het grote beeld van Nederland is nog altijd dat van het tolerante land met molens, klompen en koeien. In de verstedelijkte gebieden van Marokko, zegt Fouad Laroui, heeft men echter ook een ander idee van Nederland: “Is dat niet het land waar je van de staat een ‘uitkering’ krijgt?”

De Nederlandse taal is voor schrijver H. J. A. Hofland een belangrijke factor in de ontwikkeling van de identiteit. En in tegenstelling tot Vlaanderen, of de Afrikaanstalige gemeenschap, gaat het merendeel van de Nederlandse bevolking bijzonder slordig om met de literatuur en de culturele geschiedenis. De taal verengelst snel, en besef van enige geschiedenis is er nog nauwelijks, vooral onder jongeren en in het huidige Nederlandse onderwijs.

De Nederlandse ambassadeur in Zuid-Afrika, Laetitia van den Assum, stelt dat Nederlanders niet alléén aan het verleden moeten hangen, en ook niet teveel aan de meningen van anderen. “We zijn pas trots op onszelf als anderen dat zijn!” Volgens Van den Assum staat het internationaal cultureel beleid op een laag pitje, en wordt er aan alle kanten bezuinigd op projecten die zich niet direct met Nederland lijken bezig te houden. Nederland is een land waar iedereen mag rondlopen, zonder dat er wérkelijke interesse bestaat, oppert Ellen Ombre even later. De Antillen en Suriname zijn een verweesde samenleving volgens Ombre, door Nederland verwaarloosd en in de steek gelaten.

Nederland komt er niet goed vanaf bij de buitenstaanders. In een tijd waarin globaliseren en het markgericht denken steeds meer gewicht in de schaal leggen, is het beeld van de Nederlandse maatschappij tijdens deze Haagse editie van Winternachten niet al te rooskleurig. De vragen “Wie ben ik?” en “Wie zijn wij?” lijken steeds weer terug te komen bij hetzelfde antwoord: “Wij Nederlanders” weten niet meer wie we zijn of waar we vandaan komen. Ons culturele besef is geslonken en zelfs bijna verdwenen, terwijl we ons wel meer en meer met ons eigen kleine wereldje bezighouden. Een claustrofobische situatie dus. De multiculturele samenleving werkt niet meer, het cultuurrelativisme werkt niet meer. Juist die onduidelijkheid werkt de sluipende xenofobie in de hand, al is die in heel West-Europa te bespeuren.

Nederland “verkleurt”, en dat is een onverwacht proces. Zoals Ellen Ombre eens te horen kreeg: “Wat ziet u er netjes uit. En u bent Surinámer??” Nederland is ondertussen wel goed in zelfkritiek, en dat is altijd een gezond teken. De zogenaamde “donderpreken” - nu al een traditie bij Winternachten - van Zwagerman, Leon de Winter en Herman Franke liegen er niet om: Nederland verkeert in een psychose, Nederland houdt de wereld buiten de deur, Nederland maakt van een mug een olifant, Nederland is een kleuter in het internationale verkeer. Het dubbele beeld dat zo ontstaat, betekent wel dat tijdens Winternachten in Den Haag bijna geen enkel ander onderwerp wordt aangeroerd dan “De Nederlandse Identiteit”, en dat zelfs de vergelijking met de achtergrond van de gasten nauwelijks aan bod komt.

Schrijver Leon de Winter vindt dat de Nederlander trotser mag zijn op zijn land. De bestaanszekerheid in Nederland is immers groot, “iets waar we trots op moeten zijn.” De burger moet deelnemen aan “het avontuur van de Staat der Nederlanden”. Een samenleving die steeds meer “vreemde smetten” herbergt, een samenleving die meer en meer lijkt op het Zuid-Afrika van nu.

Etienne van Heerden en Sello Duiker zijn in Den Haag interessant vergelijkingsmateriaal. Zij zijn schrijvers van twee verschillende werelden binnen één samenleving. Een kenmerk van de nieuwe “hybride” werkelijkheid, aldus Van Heerden. Het verleden is nodig om begrip te kweken. Ook Van Heerden wijst, zoals andere sprekers vóór hem, op de vloeiende eigenschap van de “identiteit”. Steeds moeten mythologieën en onderbelichte verhalen naar boven worden gehaald door ze te beschrijven en te herschrijven.

In een andere discussie zal de Nederlandse schrijver Henk van Woerden geïrriteerd reageren als Van Heerden spreekt van de “hybride” identiteit. Van Heerden ziet de term als een zinvolle benaming voor de “fluïd experience”, Van Woerden doet het woord geprikkeld af als een modewoord dat niets betekent en alles. In Kaapstad zullen Van Heerden en Van Woerden wederom aan één tafel zitten.

Ook de discussie “Nation Building and Writing History”, over het proces van gezamenlijkheid en bewustwording, door de ogen van de journalist, de schrijver en de historicus, komt steeds weer uit bij de Nederlandse situatie. Japan-deskundige, historicus en medewerker van het Srebrenica-onderzoek Bob de Graaff, laat nog eens weten hoe gevaarlijk geschiedenis kan zijn. Het gevaar van mythologisering ligt immer op de loer, en ook het monopolie over de geschiedschrijving kan een samenleving de afgrond van xenofobie en achterdocht indrijven, zoals de geschiedenissen van zoveel kolonies laten zien, en zoals ook te zien is in het post-Apartheid tijdperk van Zuid-Afrika.

Henk van Woerden vindt dat de verantwoordelijkheid van de schrijver enkel bij zijn boek ligt, en niet, zoals bij de journalist, bij feiten. Van Woerden groeide dan ook op in een land (Zuid-Afrika) waar journalisten en geschiedkundigen absoluut niet te vertrouwen waren, aldus de schrijver. Dit zou echter impliceren dat de schrijver altijd uitgaat van de waarheid, of de waarheid creëert, en dat kan niet het geval zijn, zou men als reactie kunnen opperen. De taak van een schrijver lijkt dan ook van land tot land te verschillen. Als men al zou willen spreken van een “taak”.

Maar altijd moet een schrijver zijn stof uitdiepen. De Indonesische journalist Goenawan Mohamad stelt echter dat de journalistiek zal móeten simplificeren, aangezien zijn publiek bestaat uit een grote verscheidenheid van aanwezige kennis en intellect. De journalist moet de gebeurtenissen die hij beschrijft inkleuren en interpreteren, maar moet zijn publiek de ruimte gunnen zelf een oordeel te vormen. Helaas komt Goenawan Mohamad niet veel aan het woord.

Tijdens de drie dagen dat het festival duurt zijn er ook mooie optredens van dichters, stand-up comedians en muzikanten in de foyer, die weinig van doen hebben met de geëngageerde en maatschappelijk bewuste discussies in de twee zalen. Die afwisseling is uitstekend, want een festival als dit moet ook een feest zijn. Zowel vrijdagavond als zaterdagavond wordt er dan ook tot in de kleine uurtjes flink gedanst op prachtige live-muziek. De pijnbank is echter uitgebreid uitgetest tijdens deze editie, en soms met ogenschijnlijk genoegen nemen de diverse Nederlandse deelnemers met graagte deel aan het geselen van het huidige Nederland, en zijn afwezige en irrelevante positie in de wereld. Maar goed, wie zich ergert, kan dat alleen doen uit liefde. Vaderlandsliefde dus?

Toch, de noodzaak tot vermaak bleek wel uit een incident tijdens het boeiende debat tussen columnist Bas Heijne, Herman Franke en presentator Michaël Zeeman. Hun discussie over het Nederlandse culturele erfgoed en de afnemende belangstelling in taal, cultuur en politiek, liep een paar minuten uit. Uit de vollopende zaal, die wachtte op de populaire Vlaamse zanger Raymond van het Groenewoud, klonk dwars door de serieuze discussie plotseling de luide roep om “Van het Gróenewoud!!!”, waarop Zeeman de discussie ook direct beëindigde.

Het merendeel van Nederland wil zichzelf niet al te lang in de kritische spiegel bekijken, maar dansen en drinken en weg uit de claustrofobische denkwereld, zo leek de boodschap. Een groot gat tussen de intellectuele discussie en de behoefte van de “gewone man”, dat het festival Winternachten ook deze editie op geslaagde wijze wist te dichten. En toen zong Van het Groenewoud: “Wie ben ik, ach, het heeft niet veel te betekenen.”


III

Winternachten heeft zich door de jaren heen sterk geëngageerd met andere landen en andere culturen, met name die van de zogenaamde “verwantschapslanden”. Van 4 tot en met 13 april bevindt Winternachten zich op de Nederlandse Antillen, en van 28 tot en met 31 augustus in Indonesië. Van 19 tot en met 22 maart vond alweer de tweede aflevering plaats van Trade Winds/ Passaatwinde, een samenwerking tussen de organisatie van het Cape Town Festival en die van Winternachten. Een week eerder was Winternachten deel van het Time of the Writer Festival in Durban. Het doel van deze verschillende samenwerkingsverbanden is ogenschijnlijk het overbruggen van culturele verschillen, het uitwisselen van contacten en het ontdekken van literaire en artistieke overeenkomsten en paradigma’s. Nog meer dan de Nederlandse versie is Winternachten in het buitenland zeer geschikt voor mensen met een natuurlijke interesse in alles wat onbekend is. Hoe verschilt de afgelopen editie in Kaapstad met die van Den Haag?

In 2002 was de eerste aflevering in Kaapstad een groot succes. Zowel bij de diverse discussies als ook de diverse documentaires, was de opkomst groot in The Centre for the Book. Er was muziek, er waren schrijvers uit Nederland die in discussie gingen met schrijvers uit Zuid-Afrika, en er waren mooie voordrachten.

Dit jaar wilde Winternachten de organisatie van het festival grotendeels overlaten aan de organisatie in Kaapstad. Het Nederlandse Winternachten wil graag haar naam blijven afstaan, maar het is belangrijk dat Trade Winds / Passaatwinde uiteindelijk meer op eigen benen zal staan. En dat blijkt nog moeilijk: de afgelopen editie was niet te vergelíjken met de editie van 2002, en met het festival in Den Haag al helemaal niet. Deze aflevering van Trade Winds /Passatwinde was voor het grootste deel, helaas, een flop.

De woensdagavond was Soli Philander de presentator, in de grote zaal in The Centre for the Book. Een gezellige opzet was het wel, en Philander hield een zinvolle, korte en luchtige inleiding. Maar met niet meer dan 40 mensen is een relatief kleine zaal als die van The Centre for the Book zelfs reusachtig. Er klonk een echo als in een oude Italiaanse kathedraal.

De discussie “Desires of the Coloniser and the Colonised” was een schoolvoorbeeld van hoe het níet moet. De discussie leek, in de aankondiging, verruimend, na het zien van de discussies over voornamelijk Nederland, in de Haagse editie. Maar Ellen Ombre (ook nu in Zuid-Afrika te gast) en Lewis Nkosi, de twee deelnemers aan de tweede discussie deze woensdagavond, hadden slechts een uur tot hun beschikking. Ellen Ombre las twee kortere stukken voor; Nkosi las zeker 30 minuten uit zijn roman Underground people. Gespreksleider Rhoda Kadalie durfde, of wílde niet ingrijpen, en zo kon het gebeuren dat er uiteindelijk 10 minuten over waren voor een zeer korte en zeer oppervlakkige discussie, waarin Kadalie met alle macht een link wilde leggen tussen het werk van deze twee schrijvers.

Het was een jammerlijke vertoning: Ombre, een vrouw die veel interessants te zeggen heeft, zo bleek al in Den Haag, kwam nauwelijks aan bod. De zaal schuifelde al hoe ongemakkelijker tijdens de zéér trage en plechtige voordracht van Nkosi, die maar geen einde kon breien aan zijn verhaal. Nkosi zelf excuseerde zich voorafgaand nog voor het feit dat hij moe was, omdat hij de hele nacht naar CNN en het uitbreken van de Golfoorlog had gekeken. Achteraf was hier en daar te horen dat Nkosi misschien wat te diep in het glas had gekeken. Hoe dan ook: het was verre van professioneel en een gemiste kans.

Wat wél in de discussie naar voren kwam, was nauwelijks noemenswaardig. Kadalie gaf aan dat de schrijvers veel gemeen hadden, en dat zij beiden schrijvers waren waar het Zuid-Afrikaanse publiek zich mee kon identificeren. “Beiden schrijvers komen uit landen die ooit gekoloniseerd waren door Nederland.” “Beiden hanteren in hun werk een explictiet en provocatief taalgebruik.” “Beiden zijn ‘citizens of two worlds’: Nkosi van Zuid-Afrika en Zwitserland, Ombre van Suriname en Nederland.” “Beide schrijvers zijn geëngageerd en treden de wereld met open vizier tegemoet.” Aldus Kadalie. Het spreekt voor zich dat met deze algemeenheden er nog vele schrijvers kunnen worden toegevoegd.

Voor een publiek dat onbekend is met een schrijver, is een paar minuten voorlezen uit eigen werk een begrijpelijke legitimatie. De luisteraar raakt niet alleen vluchtig bekend met de taal en de thematiek van een schrijver of dichter, ook wordt gemotiveerd dat juist díe schrijver daar op dat podium moet zitten om deel te nemen aan een discussie. Maar schrijvers moeten nooit te lang lezen, zéker niet wanneer de tijd bedoeld is voor een discussie. In de korte tijd die resteerde kwam de discussie niet tot leven, en het publiek kon nauwelijks iets zinvols ter overdenking mee naar huis nemen. Dat lag niet alleen aan Nkosi of Kadalie. Ook het gespreksonderwerp was bij nader inzien algemeen en tamelijk cliché. Dan krijg je nu eenmaal uitspraken als: “Indringers in een nieuwe cultuur, afkomstig uit een oppermachtige cultuur, houden doorgaans hun vooroordelen, ook na kennismaking.” Of: “The ‘colonised’, that also means ‘women’.”

Symbolisch was bovendien dat de zaal lange tijd letterlijk volkomen in het duister zat, terwijl het podium hel verlicht was. De sprekers zaten zodoende onzeker in een zwart gat te praten, terwijl de mensen in de grote zaal onbegrijpende buitenstaanders bleven. Soli Philander sloot daarop af met een leuke grap over drie oma’s die over de prestaties van hun kinderen opscheppen, maar déze avond kon hij er niet meer mee redden.

De tweede avond was besloten de grote zaal te sluiten, en de kleine zaal te gebruiken. Een wijs besluit. Niet alleen was de zaal nu verlicht, in een kleine zaal valt het ook niet zo snel op dat er niet zoveel bezoekers zijn. Wat prettig is voor de sprekers, voor de organisatie, en zeker ook voor het publiek.

In het tweede uur spraken Rayda Jacobs, een Moslim afkomstig uit Zuid-Afrika, en Anil Ramdas met gespreksleider Nigel Penn, Associate professor in Historical Studies aan de universiteit van Kaapstad. Het thema was “Creativity in the Conflict of Cultures”. Presentator Marc Lottering hield een korte introductie voor het kleine maar geïnteresseerde publiek, waarna Ramdas en Jacobs uit eigen werk voorlazen. Ramdas, een Hindoe (Indiër) geboren in Paramaribo, later woonachtig in Nederland, en nu correspondent in India, las een vermakelijk stuk voor uit zijn polemische Madame Bovary. (“Flaubert was al 32 toen hij voor het eerst echt zwarte mensen aanschouwde.”) Ramdas lijkt een beetje op “het slimste jongetje van de klas”: innemend, grappig, een grote mond, een beetje arrogant en soms zichzelf ook wat overschreeuwend. Ramdas weet hoe hij iets kan overbrengen, en ook weet hij dat lezen iets anders is dan voorlezen. Met grapjes en opmerkingen tussendoor wist hij het publiek te vermaken, al dan niet te irriteren.

Ook Jacobs was een succes. Ze las een uiterst herkenbaar en grappig fragment voor uit een nog niet gepubliceerd manuscript. Ze had dikwijls de lachers op de hand. (“On weekends, he likes to give his gums a rest.”) Zowel Ramdas als Jacobs hielden hun voordracht kort, zodat er ruimte genoeg was voor discussie.

Ramdas maakte een vergelijking tussen Madam Bovary en de moderne migrant. Bovary hield eigenlijk alleen van literatuur, zózeer dat ze zélf literatuur wilde zijn. De immigrant die zich in een nieuwe context bevindt, kan nog zo houden van de nieuwe cultuur en de mensen in het gastland, hij kan nooit werkelijk deel zijn van die nieuwe cultuur. Hij blijft altijd tussen twee culturen zweven, en dat betekent dat hij opnieuw geschapen wordt. De immigrant blijft ten alle tijden een buitenstaander, hoe anders hij dat ook zou willen hebben. In het geval van Ramdas werden de hemelse verwachtingen bovendien ontnuchterd door “de Nederlandse mentaliteit”. Wat die mentaliteit voor hem precíes betekent, werd helaas niet helemaal duidelijk.

Ook Nigel Penn probeerde, evenals Kadalie de vorige avond, de twee schrijvers thematisch met elkaar te verbinden. “Beiden gebruiken in hun werk het huwelijk als venster op identiteit en cultuur, beiden maken films, en beide schrijvers zijn ook ex-exiles.” Maar waar Jacobs waarneemt met de ogen van de geschiedkundige, daar neemt Ramdas waar met de ogen van de geograaf, voegde Penn daaraan toe. Ramdas is niet voor niets, zoals zijn grote voorbeeld V. S. Naipaul, ook een “travelwriter”. Ramdas vindt het “migrantschap” overigens zeer geromantiseerd, al weet Ramdas zijn martelaarschap al jaren goed uit te buiten. “Ik wíl juist een thuis hebben, ergens thuishoren.”

Jacobs stipte aan dat zij al heel vroeg een “exile” was, namelijk binnen het gezin, waar zij verreweg de lichtste huidkleur had. Daar begon het reflecteren op de eigen situatie, het schrijven. Ze vervreemdde zich nóg eens door naar Canada te verhuizen en met een Iraanse man te trouwen. “Canada was my adoptive mother.”

Het was een interessante kennismaking, waar het publiek evenwel wederóm niet veel van mee naar huis neemt. Vooral het gesprek over het maken van films verzandde in een bijna narcistisch gemompel over kunsternaarschap, “determination against all odds” en moelijkheden met televisiemaatschappijen. Niet alleen oninteressant, maar vooral niets van doen met het onderwerp “Creativity in the Conflict of Cultures”. Wat dat betreft kwam Ramdas eigenlijk beter uit de verf in een interview met Francois Smit van Die Burger: “Ondersoek jou identiteit deur te vra wie die ander is. Jy moet voortdurend jou perspektief kan verander om die ander te laat praat. Jy moet deur iemand anders se oë na jouself kan kyk. Anders bly die samelewing volstrek ontoegankelik.”

Rayda Jacobs merkte nog wel één interessant punt op, toen ze uitlegde waarom ze, terug in Zuid-Afrika, begon om low-budget films te maken. Overal staat wel een tv, en zo kan zij de mensen tóch bereiken, want: “In Zuid-Afrika lezen mensen niet.” Ondertussen moesten de ramen van de zaal dicht, omdat het feestgeluid in Longstreet de sprekers in de kleine halfvolle zaal bijna overstemde.

De vrijdagavond was verreweg de meest geslaagde. Vooral tijdens “Afrikaans - een taal, vele gebruikers” zat de kleine zaal lekker vol. Weer was Marc Lottering de presentator, en hij en gespreksleidster Joan Hambigde maakten er een grappige en ontspannen introductie van. Gasten waren de Afrikaanse schrijvers EKM Dido, Peter Snyders, Rachelle Greeff en Elias Nel. Deze vier schrijvers weten duidelijk wat optreden voor een zaal betekent. Ze lazen allen een kort en pakkend stuk uit eigen werk, al liet Greeff het lezen grotendeels aan Hambidge over. Peter Snyders deed de zaal regelmatig hardop lachen met een oude column uit Die Burger, “Om nais te wees sit nie in broek van piepie-digter”: “Later join anner belangrike mense ons. Dirk wiet weer nie die gesig offie naam offie geleentheid waar hy hulle ontmoet het nie. Maar hy ‘t ‘n strategie yt sy spuug-en-asyn-vergietery ontwikkel. Hy noem die vroumense skat en darling ennie mansmense my brother. Toe hy vir Marie moes introduce aan die nuwe geselskap wat hy mos niemand se name ken nie, sê hy toe: ‘Stel julle julself voor aanmekaar.’”

Alhoewel de avond veelal luchtig bleef, hield Hambidge de discussie goed op gang en op het juiste spoor, namelijk op het spoor van “Een taal - vele gebruikers”. Snyders wees op het feit dat zijn vorm van Afrikaans een práátvorm is. Volgens hem is deze vorm van Afrikaans eigenlijk moeilijker dan standaard Afrikaans omdat ze eigen regels heeft die niet in een boek staan.

Vrijwel iedereen was het er over eens dat Afrikaans in een bloeiperiode zit, juist door de erkenning van meerdere vormen Afrikaans. Rachelle Greeff merkte echter op dat die nieuwe vorm helaas nog nauwelijks tot scholen doordringt. Daar lezen kinderen nog steeds uit boeken die Greeff ook al moest lezen. Studenten lezen sowieso minder, voegde Hambidge daar aan toe.

Al gauw verschoof de discussie naar opvoeding, en de status van de nieuwe Afrikaanse vorm en haar gebruikers. Marc Lottering vroeg: wat is het Afrikaans dat je moet aanleren, als alles maar kan, en alle vormen met open armen verwelkomd worden? De verscheidenheid is wel goed en vruchtbaar, maar standaardregels moeten wél aangeleerd worden. Iemand in de zaal maakte de terechte opmerking dat veel “nieuwe” vormen van Afrikaans al lang gangbaar zijn, en zelfs op schrift te vinden, al is het in kleine oplagen. Maar in de jaren ‘70 waren andere vormen dan de standaardvorm nu eenmaal illegaal en genegeerd.

Etienne van Heerden opperde dat de discussie wat hem betreft nog te licht en te gemakkelijk was. Er ís nog steeds een machtstrijd, aldus Van Heerden. Een student mag het werk van Peter Snyders lézen, maar mag op een examen níet zoals Snyders schríjven, al komt het overeen met zijn of haar eigen dagelijkse taalgebruik. Impliciet bewees Annari van der Merwe van uitgeverij Kwela dit machtsverschil, maar “sy het ‘n punt gehad”. Een standaardvorm van Afrikaans is zéér belangrijk, volgens Van der Merwe. Op die standaardvorm zijn vervolgens afwijkingen mogelijk. “Dan is het tenminste duidelijk wáár je afwijkt.” Bovendien krijg je dan ook geen kinderen die uit pure luiheid Engels inbrengen.

Het was de eerste keer deze week dat het publiek zo goed meedeed met een discussie, en dat een onderwerp wat dieper werd ontgonnen.

De avond sloot af met een discussie over het thema “Where does reality end and magic begin?”. Gespreksleider was de schrijver Henk van Woerden, en de twee schrijvers die werden belicht waren Etienne van Heerden en Pitu Wijaya uit Indonesië. Vooral het tweede verhaal van Wijaya, die wel zéér gedreven en uitbundig las, wekte enige hilariteit. Het was een kort verhaal over ene Mr. Liberty die zijn “vital organ” vrijwillig op z’n voorhoofd krijgt genaaid, waarna hij zó topzwaar wordt dat hij voortaan op zijn handen moet lopen en zodoende volledig vereenzaamt. Het is een bizar verhaal, dat eerder boeide door de bizarre inhoud en de bij tijd en wijle hilarische voordracht, dan door de literaire inhoud. Al kon het ook zijn dat het verhaal uiterst slecht vertaald was.

Van Woerden stipte de uitbundige voordracht direct aan. Rustig en bedaard legde Wijaya uit dat deze manier van lezen diep geworteld ligt in de orale verteltraditie. Het verhaal mag dan bizar lijken, het is het niet, zo stelde Wijaya. In zijn land zijn de mensen nu meer dan 50 jaar vrij, maar ze weten niet wat “vrij zijn” betekent. De orale traditie is veel en veel sterker dan het geschreven woord, dus ondanks zijn vele publicaties heeft Wijaya nauwelijks een lezerspubliek. Wijaya ziet korte verhalen schrijven als een vorm van literair terrorisme. Ze werken als een soort “shock-therapy”. Zijn schrijversschap is echter het enige dat hij zijn land te bieden heeft.

Van Heerden las de korte proloog uit Die swye van Mario Salviati, en één paragraaf uit My Kubaan. Hij stipte, evenals Wijaya, aan dat deze fragmenten wel degelijk ook over de wereld van vandaag gaan, en zich niet onttrekken aan een maatschappelijke noodzaak. Beide schrijvers leken hun schrijfstijl te moeten verdedigen. Van Heerden vindt de term “magisch realisme”, waaronder hij dikwijls wordt geschaard, een irritante, opgedrongen en marktgerichte term, die voorwendt dat magisch realistische schrijvers enkel sprookjes schrijven die niets te maken hebben met de urgente en universele menselijke problematiek. Voor Van Heerden is de scheiding tussen magie en realiteit vals. Wat fictie is in een bepaald deel van de wereld, is waarheid in een ander deel van de wereld. De magie van taal is wat voor van Heerden telt.

Van Heerden benadrukte dat hij uit de Karoo komt, een volkomen lege plek die verbeelding in werking zet. Nadat Van Heerden die plek op veertienjarige leeftijd achter zich liet, werd de Karoo een grote obsessie. De verbeelding mythologiseert dat verleden, maar zo is in feite alles narratief, zelfs historische archieven, aldus Van Heerden. Van Woerden evenwel bleef lichtelijk sceptisch. Maar Van Heerden bleef benadrukken dat zijn schrijfstijl volledig is gevormd door zijn persoonlijke geschiedenis. Magie is iets dat niet overal en door iedereen wordt gedeeld, maar ze is wél relevant voor een zekere maatschappij of schrijver.

De twee interessante en verschillende zienswijzen werden echter niet volledig uitgediept: de tijd vloog om.

Ook zaterdagavond kwamen nog twee onderwerpen aan bod. Een discussie over de problematiek van vertalen, met onder andere Daniël Hugo, Arnold Blumer en Linda Rode, en een discussie over “Displacement and Belonging” met Mike Nicol en de Nederlandse schrijver Arthur Japin.

Het is moeilijk om veel bezoekers te trekken naar een festival dat plaatsvindt in een “lang naweek”: veel mensen trekken er immers op uit. Dan wordt het extra belangrijk een en ander goed te organiseren en in de media bekend te maken. Helaas is het Kaapse Winternachten dit jaar een flop gebleken, ondanks alle goede bedoelingen. Slechts 1 zaal in gebruik, voor een groot deel platgetreden thema’s, weinig publiciteit, in een weekend waarin menigeen de stad uit was, en weggedrukt door een luidruchtig en goed bezocht straatfestival, nog geen 500 meter van The Centre of the Book.


IV

Heeft Rayda Jacobs gelijk wanneer ze zegt dat Zuid-Afrika geen leescultuur heeft? Feit is dat in 2002 velen de weg naar The Centre of the Book vonden om te luisteren naar schrijvers, om deel te nemen aan discussies, en te kijken naar documentaires, over Tsafendas, over Ingrid Jonker. In potentie kan de kruisbestuiving in het buitenland zorgen voor een welkome en leerzame uitwisseling. In Den Haag werd dit jaar zeer bewust alles onder de Nederlandse loep gelegd, waardoor men paradoxaal juist aantoonde waar het probleem van Nederland momenteel ligt. Een verschuiving van het blikveld, zoals Trade Winds / Passaatwinde, voegt daar normaal gesproken iets zinvols aan toe: een discussie die bijna vanzelfsprekend over specifieke landsgrenzen móet reiken, en zo tot de universele kern van de mens tenmidden van de moderne maatschappij komt.

Alles valt en staat echter bij een goede organisatie. Dat was te zien bij het succesvolle en vlekkeloos verlopen Time of the Writer Festival in Durban, waar Winternachten ook aan meedoet, en ook bij de afgelopen en zeer geslaagde editie van Die Woordfees. Misschien moet de Nederlandse organisatie van Winternachten met een paar goed tips volgend jaar toch de boel nog even rechtzetten, of een andere partner zoeken. Zoals Ellen Ombre later zei: “Je kunt veel van die Nederlanders zeggen, maar ze kunnen wél organiseren.”

Blijft: de discussie over Nederland. Een storm in glas water? Niet helemaal. De Nederlandse editie bood als cultureel en maatschappelijk festival een uniek platform voor kritiek en zelfkritiek, en niet uit een politieke invalshoek vol holle retoriek, maar uit de hoek van de kunstenaar en de kritische deelnemer. Het was een mooi en zinvol festival. Paradoxaal genoeg leidde een té uitgebreid onderzoek tot nog meer navelstaren: zóveel gebeurt er immers niet in Nederland, in verhouding tot elders. Zoals ook Leon de Winter al aanstreepte: Nederlanders mogen best eens wat minder zeuren in dit bevoorrechte land. En zo zal de gemiddelde Nederlander altijd wel een haat-liefde verhouding met zijn geboortegrond blijven houden.

Het is goed dat een festival als Winternachten Nederland en de Nederlandse cultuur zo op de operatietafel legt. De hamvraag blijft: hoe gooien we ooit die massieve spiegel weer stuk, zodat het zicht op alles wat buiten de Nederlandse grenzen gebeurt, weer helder wordt? Misschien is zoiets verschrikkelijks en afschuwelijks als een Golfoorlog de enige mogelijkheid om de Nederlander wakker te schudden en naar buiten te doen kijken. Vandaar dat het goed is, nu meer dan ooit, dat Nederland over de grenzen blijft kijken. Het unieke Winternachten, met festivals in Durban, Kaapstad, de Nederlandse Antillen en Indonesië, is dus meer dan noodzakelijk.

Willem Frederik Hermans had de Nederlandse situatie in zijn roman uit 1966, Nooit meer slapen, al goed gezien. Daar laat hij de Noorse professor Nummedal tegen de Nederlandse student Alfred Issendorf zeggen:

“De overstroming van negentiendrieënvijftig is toch wel een les geweest, zou ik zeggen. Andere volkeren zouden ervandoor gegaan zijn, de hoogte in, waar de zee niet kan komen! Maar de Hollanders niet! Waar zouden ze trouwens naartoe moeten?

Meneer! Ik zeg u, als een heel volk zich eeuwenlang specialiseert in het wonen op een stuk grond dat eigenlijk aan de vissen toebehoort, een terrein dat feitelijk niet voor mensen geschapen is, dan moet zo’n volk er op den duur een speciale filosofie op na gaan houden die niets menselijks meer heeft! Een filosofie die uitsluitend op zelfbehoud is gebaseerd, een wereldbeschouwing die er alleen op gericht is het voelen van nattigheid te voorkomen! Hoe kan een dergelijke filosofie algemene geldigheid bezitten? Waar blijven de grote problemen op die manier?”


Kaapstad, 2003-03-25

Zie ook: winternachten.asp


terug    /     boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.