NeerlandiNet - Neerlandistiek in Suid-AfrikaArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Opiniestukke /
Essays
Onderhoude /
Interviews
Rubrieke /
Columns
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Slypskole /
Workshops
Spesiale projekte /
Special projects
Opvoedkunde /
Education
Kos en Wyn /
Food and Wine
Artikels /
Features
Visueel /
Visual
Expatliteratuur /
Expat literature
Reis /
Travel
Geestelike literatuur /
Religious literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Gayliteratuur /
Gay literature
Hygliteratuur /
Erotic literature
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Die Nederlandse Taalunie

Tussen werktafel en nachtkastje: literaire non-fictie in Vlaanderen

David Van Reybrouck

Thuis heb ik twee boekenkasten tegen de muur staan. Links van de haard, dicht bij de werktafel, staat de non-fictie. Rechts ervan, bij de fauteuils, de fictie. Het is een rudimentaire indeling maar zoals elke categorisatie verschaft hij mij de prettige illusie van orde. Ik ben er dan ook tamelijk rigide in: links komen de boeken over geschiedenis, archeologie en biologie; rechts de romans, de novellen en de dichtbundels. De ene soort komt niet verder dan mijn werktafel, de andere belandt op mijn nachtkastje. De ene raadpleeg ik, de andere koester ik.
       Toch is er een half plankje vervelende boeken dat eens per half jaar van kast verhuist. Ik weet er geen weg mee. En wat nog vervelender is: een aantal van mijn favoriete boeken behoort ertoe. Maar wat me helemaal dwarszit: dat daar zo weinig Vlamingen tussen zitten. Ik heb het over ‘literaire non-fictie’, dat moeilijk te omschrijven genre van boeken die de historische en actuele werkelijkheid tot thema hebben gemaakt, maar over die onderwerpen schrijven met de schwung en gedrevenheid van literair proza. Literaire non-fictie begeeft zich in het niemandsland tussen de percelen van de biografie, het essay, de populaire wetenschap, de reportage en de onderzoeksjournalistiek.
       In Engeland weten ze er nogal weg mee. De afgelopen jaren hebben we ons mogen laven aan een nimmer opdrogende stroom van boekwerkjes over de geschiedenis van de tulp, van het kussen, van de mug, van de kleur lila en van de eerste giraffe in Europa. Dichter bij huis, in Nederland, is het genre in de voorbije tien jaar tot ongekende bloei gekomen. In de eerste plaats is er natuurlijk de figuur van Geert Mak, die met zijn boeken over de geschiedenis van Amsterdam (Een kleine geschiedenis van Amsterdam), de teloorgang van de Friese plattelandssamenleving (Hoe God verdween uit Jorwerd) en het Nederlandse gezinsleven in de twintigste eeuw (De eeuw van mijn vader) zonder meer de succesvolste literaire non-fictieschrijver is in het Nederlandse taalgebied. Van De eeuw van mijn vader werden totnogtoe maar liefst 350.000 exemplaren verkocht. Zelden haalde een non-fictie boek zo’n hoge oplage. Maar daarnaast is er Tijs Goldschmidt die in Darwins hofvijver verhaalde over zijn biologisch veldwerk in het Victoriameer en reportage-elementen afwisselde met beschouwingen over evolutietheorie. En er is Frank Westermans onvolprezen De graanrepubliek — een meesterlijke studie over de landbouw in Groningen en de landbouwpolitiek van de Europese Commissie, dat alles geschreven in een duizelingwekkende stijl. Om dan nog maar te zwijgen van de werken van Midas Dekkers, Piet Vroon, Douwe Draaisma en Frits van Oostrom — stuk voor stuk knap geschreven boeken waar men ook nog eens veel te weten over gedragsbiologie, psychologie, wetenschapsgeschiedenis en mediëvistiek.
       Maar in Vlaanderen? Ik laat mijn ogen over het twijfelplankje van mijn boekenkast glijden. Er wordt opvallend weinig Zuid-Nederlands gesproken, daar bij dat groepje pendelaars. Ja, er zijn de essays van Patricia De Martelaere die academische filosofie naar een breder publiek wil vertalen. Er is Van Istendael, Reynebeau en De Stoop. Maar dan heb je het zo wel ongeveer gehad. De koffietafelboeken over wandtapijten en begijnhoven die het Davidsfonds door Leuvense hoogleraren laat schrijven tellen niet mee: dat zijn vaak kandidatuurscursussen, opgefleurd met een karrenvracht prachtige vierkleurenplaatjes. Vanwaar die schaarste? Vanwaar dat lege middenveld tussen fictie en non-fictie, tussen wetenschap en letterkunde, tussen kennis en leesplezier? Hoe komt dat?
       Een en ander is natuurlijk te verklaren doordat er in Engeland en Nederland veel langere tradities bestaan van wat nu zo hip als ‘literaire non-fictie’ wordt omschreven. De literaire biografie is in Engeland een begrip, al meer dan een eeuw lang. En al vanaf de jaren zestig verdienen science writers hun brood met populariserende wetenschap over sterrenkunde, paleontologie en primatologie. De Nederlandse letterkunde wordt dan weer gekenmerkt door een lange traditie van de literaire historiografie en het polemische essay. Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen uit 1919, de essays van Ter Braak en Du Perron uit het Interbellum, de geslepen werken waarmee Karel van het Reve ons de Russische literatuur blootlegde … noem ze voorlopers, uitvinders of vaandeldragers, maar allen schreven ze met virtuoze pennen over pertinente onderwerpen.
       Op zo’n traditie kunnen we in Vlaanderen niet bogen en het heeft ook geen zin er lijdzaam op te zitten wachten. Maar veel belangrijker dan het gebrek aan traditie, is het ontbreken van de nodige strucutren die een dergelijk genre zouden mogelijk maken. Sterker zelfs, wie de vijvers bekijkt waaruit dat talent voor literaire non-ficite zou moeten gevist worden, stelt vast dat de bestaande structuren ze min of meer stelselmatig draineren. De academische wereld, de journalistiek, de literatuur: het is toch allemaal een beetje spartelen op het droge.
       Wetenschappers worden haast nog uitsluitend beoordeeld op het aantal en het prestige van hun academische publicaties. Het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, de belangrijkste instantie in deze materie, en in haar kielzog de universiteiten, hanteren daarbij een rangschikking die gaat van publicaties in internationale, gerenommeerde tijdschriften met leescomité (hoogste kwotering) tot interne verslagen (laagste kwotering). ‘Vulgariserende publicaties’ — een term die op zich al een zeker dédain inhoudt — bungelen onderaan tussen de recensies, de bijdragen aan woordenboeken en paria’s van de wetenschappelijke literatuur: de interne verslagen. Hoezeer ze ook op wetenschappelijk onderzoek mogen steunen, hoezeer hun literaire schrijfstijl zich ook mag onttrekken aan het obligate en soms lachwekkende jargon van de vakwetenschap, ze tellen niet mee. Volgens dergelijke maatstaven zou Huizinga vandaag slecht scoren: hij schreef in het Nederlands, een erg literair Nederlands overigens, voor een publiek dat niet noodzakelijk gedoctoreerd hoefde te zijn op de geschiedenis van de late middeleeuwen.
       Bovendien heerst aan veel Vlaamse universiteiten nog bijzonder vaak een wetenschapsopvatting — die slechts een van de mogelijke is en die haast aandoenlijk is in zijn ouderwets optimism — dat kennis alleen vordert door minuscule kruimeltjes scrupuleus op te stapelen tot er zoiets als ‘waarheid’ ontstaat. Kennis is accumulatief, inzicht hangt af van expertise, expertise hangt af van monomanie. Die kleffe broodpudding van aangepapte en samengeklonterde brokjes oud, herkauwd brood met hier en daar een glinsterend stukje geconfijt fruit tussendoor, daar is het hem om te doen. Toen Sophie de Schaepdrijver, auteur van het magistrale De Groote Oorlog, ooit tijdens haar voorbereiding aan een collega vertelde dat ze een boek aan het schrijven was over België in de Eerste Wereldoorlog kreeg ze te horen: ‘Héél België? Héél de oorlog? Ge gaat daar veel kritiek op krijgen.’ Wie eventjes de telelens vervangt voor een breedhoekperspectief krijgt op zijn donder. Het is dat ikzelf het geluk heb gehad in werkomgeving te zijn beland die voldoende afgeschermd is tegen dat soort microscopische en carrièristische universitaire mores, anders was De plaag er nooit gekomen.
       Of er uit de tweede kweekvijver, die van de literatuur, veel te verwachten valt, kan ik moeilijk inschatten. Ik stel alleen vast dat er in het Nederlandstalig verhalend proza vaak veel minder aandacht wordt besteed aan basale research dan in het buitenland. Jeroen Brouwers’ indrukwekkende Geheime kamers werd terecht geprezen voor zijn structuur, thematiek en verhaallijn, maar het blundert aan alle kanten als hij zijn hoofdpersonage, een hoogleraar geologie, paleontologie of archeologie (het is nooit helemaal duidelijk) zijn academische faam laat maken door hem ‘een steen’ te laten vinden ‘ergens in een Ardense grot’. Kan het iets plausibeler, accurater, precieser? De karigheid van dat soort informatie steekt af bij het enorme vooronderzoek dat Britse schrijvers zoals A.S. Byatt, Michael Frayn of Kazuo Ishiguro aan de dag plegen te leggen. Wetenschappers wagen zich niet alleen zelden aan literair verantwoorde teksten, ook literatoren halen soms hun neus op om eens een wetenschappelijk tekstboek door te bladeren.
       Moeten we ons heil dan verwachten van de journalisten, dat volk dat van nature generalistischer denkt en publieksvriendelijker schrijft? Nou, dat zou wel eens kunnen tegenvallen: ze worden ook niet bepaald gestimuleerd als ze een werk van langere adem willen beginnen. Zij die vaste redacteur zijn bij een bepaalde krant of een bepaald dagblad krijgen doorgaans weinig gelegenheid om in de wereld van strenge deadlines, krappe budgetten en snelle berichtgeving een werk van grotere omvang te beginnen — zeker op een moment dat de bemensing van redacties omgekeerd evenredig evolueert met de werkdruk. Dat die redacties zelf zo’n omvangrijker project zouden steunen is helemaal onwaarschijnlijk wanneer het gaat om niet meteen actuele onderwerpen met een belangrijke scoop-waarde.
       En de kikkerpoel van de freelance-journalistiek, moeten we daar onze netten uitgooien? Zal daar het gekwaak van de literaire non-fictie losbarsten? Dat is maar zeer de vraag. Want zal die lompenproletariër van de verslaggeving de kraan van de onregelmatig binnendruppelende vergoedingen helemaal dichtdraaien om zich in te graven in een onzeker onderwerp dat algauw een half jaar werk en een half miljoen frank kosten vergt? Welke freelancer is daar, zonder externe steun, toe in staat?
       Kortom, hoe dichten we dit gat? Het Nederlandse Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten, de bijzonder welbetoelaagde tegenhanger van het Fonds Pascal Decroos, kreeg afgelopen jaar een reprimande van de Raad voor Cultuur omdat er proportioneel te veel geld zou besteed zijn aan journalistieke projecten die uitmonden in een boek. Het Fonds was daardoor, aldus de Raad, verworden tot een non-fictie boekenfonds. Het bestuur van dit Fonds reageerde in zijn jaarverslag gevat: naast artikelen beschouwde het het subsidiëren van boekprojecten als een volwaardige taak en stelde het zelfs met voldoening vast dat het in de loop van zijn bestaan het literaire non-fictie boek mede had gestimuleerd. Kijk, daar heb je wat aan. Dat is brood gooien in de vijver.
       Om kort te zijn: het gaat niet om tradities uit een ver verleden, maar om de adequate structuren in het heden. Dat betekent o.a. subsidies voor journalisten, ruimere evaluatie-criteria voor academici en een aanmoediging tot research bij literatoren. Voorspellen hoe de toestand van de literaire non-fictie in Vlaanderen zal evolueren, is koffiedik kijken. Maar ik kijk in ieder geval uit naar het moment waarop ik tussen mijn twee kasten in een derde mag timmeren. In plaats van de tochtige open haard komt er dan de behaaglijke warmte van een wandje ruggen die je zowel op de werktafel als op het nachtkastje geslingerd hebben.

David Van Reybrouck (1971) is cultuurhistoricus en archeoloog. Hij is verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven en schrijft als freelancer voor De Morgen. Met de steun van het Fonds Pascal Decroos realiseerde hij zijn debuut De plaag: het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika (Meulenhoff).

terug    /     boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.